Het leek wel sneeuw, maar het waren kleine witroze bloesemblaadjes. De bomen in onze wijk lieten al die mooie bloemen los, soms met hele vlagen tegelijk. Jammer, vond ik, want het stond zo mooi, die bomen zo vol met bloesem, en ik dacht even na over het begrip ‘loslaten’. Wat laat je los? Waarom? En waar maak je dan ruimte voor? Je komt het al schrijvend op het spoor…

Veel plezier en inspiratie toegewenst!

Stap 1
Lees de vragen uit het lijstje hieronder langzaam (hardop) en wees bij elke vraag even stil. Merk op wat de vraag bij je teweegbrengt:

a.   Wat of wie heb jij in je leven moeten loslaten?
b.   Wat of wie zou je (meer) los willen laten?
c.   Is er een bepaalde gedachte over jezelf die je (meer) los zou willen laten?
d.   Wat helpt jou om (iets of iemand) los te laten?
e.   Heb jij je wel eens los (of losgelaten of losgeslagen) gevoeld?
f.   Als jij iets of iemand loslaat, in hoeverre heb/voel/weet jij dan een grond onder je voeten, een kracht die jou draagt en juist vasthoudt?
g.   ‘Vasthoudend’ wordt vaak als kwaliteit gezien en ‘loslatend’ meestal juist niet, terwijl daar toch ook veel waarde in kan zitten. Hoe zit het met die kwaliteiten ‘vasthouden’/’loslaten’ bij jou?

Welke vraag spreekt jou op dit moment het meeste aan? Schrijf daarover een sprintje van 5 of 10 minuten. Ga het antwoord niet bewust bedenken, maar mijmer gewoon al schrijvend over je gekozen vraag. Je ziet vanzelf welke kant je pen op gaat.

Stap 2
Laat je sprintje uit stap 1 even liggen; we komen daar later op terug.
Denk nu aan het beeld van de bloeiende boom in het voorjaar die zijn bloesemblaadjes laat vallen.

a. Schrijf eerst een sprintje van bijv. 5 minuten alsof je de boom bent: wat denk je terwijl je je bloesem laat vallen? Wat voel je? Wat zou je als boom tegen die bloesemblaadjes willen zeggen?

b. Schrijf daarna een sprintje van bijv. 5 minuten alsof je zo’n bloesemblaadje bent: wat denk je terwijl je van de tak naar beneden valt, terwijl je op de aarde ligt? Kijk je omhoog? Kijk je naar beneden? Wat zie je, wat voel je? Wat zou je als bloesemblaadje tegen de boom willen zeggen?

Stap 3
Lees je sprintje uit stap 2.a over wat de boom als het ware zegt (hardop) en geef de kern weer in één zin.
Lees daarna je sprintje uit stap 2.b. over wat het bloesemblaadje zegt (hardop) en geef de kern weer in één zin.

Stap 4
Lees nu je sprintje uit stap 1 over jouw gekozen vraag (hardop) terug. Lees daarna jouw twee kernzinnen uit stap 3. Hebben jouw twee kernzinnen iets te maken met wat je schreef bij stap 1? Voegen ze er iets aan toe, laten ze er een bepaald licht op schijnen? Schrijf hier iets over op, zo veel of zo weinig als je wilt.

Stap 5
Dan nóg een invalshoek erbij: als je zoekt op ‘van bloesem naar vrucht’ lees je o.a. dat het vruchtbeginsel al in de bloem aanwezig is. Laat die gedachte eens op je inwerken. De vruchten zijn in essentie al aanwezig in de bloem. De blaadjes hebben insecten aangetrokken voor de bevruchting en daarna vallen ze weg om ruimte te geven aan de kern, het doel, dat is de vrucht: voeding en nieuw leven.
Misschien zeiden jouw boom en bloesemblaadje hier al over in stap 2, dat kan. Of dit is een extra invalshoek, dat kan ook. Kijk maar of het voor jou iets toevoegt en schrijf er iets over op als je wilt.

Stap 6
Lees je schrijfsels van deze oefening nog eens (hardop, als het ware proevend) terug. Onderstreep 2 kernzinnen en maak daarmee een rondeel als afsluiting. Als je wilt, kun je een lichtgekleurde afbeelding zoeken van bloesem, deze inplakken en je rondeel eroverheen schrijven.

Variatie/verdieping

  • Kies in stap 1 een andere vraag.
  • Schrijf in stap 2 vanuit een extra perspectief: bijv.
    – de wind die de bloesemblaadjes van de boom blaast en wegdraagt
    – de aarde die de bloesemblaadjes opvangt en trouwens ook de boom van water en voeding voorziet
    – de sapstroom van de boom die alles verbindt: aarde, regen, voeding, groei, bloei en loslaten
    – de vrucht die groeit uit de kern van de bloem
    – degene die de vrucht eet (of de nieuwe boom die eruit groeit)

Hergebruik van deze oefening is vrij, mits met bronvermelding:
Sarine Zijderveld, www.papierenspiegel.nl
Foto: Canva

Doe je iets met deze oefening? Zelf of samen met anderen? Laat het me weten, ik hoor het graag.

Nodig
– pen en papier
– kookwekker/timer

Hoe te schrijven: sprintje
– schrijf zo snel als je kunt
– volg de gedachten die opkomen
– blijf doorschrijven
– censureer en corrigeer niets
– let niet op taal- en schrijffouten
– als je vastloopt: herhaal het laatste woord totdat er weer een nieuwe gedachte komt